Het begint bloederig. Op 10 november 2015 probeert Penelope, als chirurg werkzaam in Aleppo, een meisje te opereren dat bij een bombardement gewond is geraakt. In diezelfde nacht wordt haar puberdochter Helena thuis in Brussel voor het eerst ongesteld. De 13-jarige belt maar naar oma, die gauw langskomt om haar kleindochter te leren hoe je een tampon indoet. Intussen is het slachtoffertje in het Syrische hospitaal opgegeven.
Tekenaar Judith van Istendael brengt deze verhaallijnen simultaan in beeld: twaalf bladzijden lang zien we in de bovenste stroken hoe Helena van meisje jonge vrouw wordt, terwijl haar moeder onderin vergeefse pogingen doet een kinderleven te redden. Als zij kort daarna terugvliegt naar huis en op vliegveld Zaventem aankomt, staat niemand bij Arrivals klaar met een bloemetje.
Er gaat een kort intro vooraf aan deze gebeurtenissen, waarin we op zakelijke toon worden voorgesteld aan de hoofdpersoon van het boek: ‘Mijn naam is Penelope. Ik weef niet. Ik wacht niet. Ik heb geen zoon.’ Die staccato-zinnetjes verwijzen naar de vrouw van Odysseus, Homeros’ veellistige held, die er tien jaar over deed om bij Penelope terug te keren. Zij had een zoon, Telemachos, en weefde een kleed om het wachten te verkorten en opdringerige vrijers op afstand te houden. In de beeldroman van Judith van Istendael zijn de rollen echter omgedraaid: het is Penelope die altijd op weg is, met 32 missies achter het front, terwijl haar man Otto in Brussel de boel schoonhoudt en zijn dochter opvoedt. ‘Thuiskomen wordt moeilijker en moeilijker,’ verzucht Penelope als ze merkt dat het leven van Otto en Helena steeds minder raakvlakken heeft met haar medische bestaan in het Midden-Oosten. Haar dochter, die op het gymnasium zit, klaagt over een proefwerk Latijn en het geworstel met de naamvallen, vooral de ablatief. Luxe-problemen. Penelope is teruggekeerd met een reistas waarin een onaangename verrassing zit: een rode gedaante, geschilderd als een bloederige vlek die haar overal volgt, ook ’s nachts, in bed. Het is de schim van het meisje dat ze niet heeft kunnen redden, de materialisering van haar schuldgevoel.
Dat je een oorlogstrauma met een paar simpele penseelstreken neerzet, zo effectief kan het stripidioom zijn. En het is illustratief voor het raffinement van Van Istendael, die in haar geaquarelleerde beeldverhalen steeds losser en gedurfder wordt. In 2007 kreeg ze bekendheid met De Maagd en de Neger, waarin een sceptische vader de liefde tussen zijn studerende dochter en een Togolese vluchteling observeert. Daarop volgde Toen David zijn stem verloor uit 2012, over een man die kanker op zijn stembanden heeft en net opa is geworden. Zijn vrouw voelt zich in de steek gelaten, en zijn jongste dochter zoekt een manier om Davids ziel te vangen en te doen voortleven. Lichte kost, da’s niks voor Van Istendael: doe haar maar een familiedrama.
In Penelope komt een subtiel motief voor. Tot en met de tekst op het achterplat is sprake van de Latijnse naamval de ablatief, wat enige verbazing en ook argwaan wekt. Nader onderzoek leert dat met deze zesde naamval de plaats wordt aangegeven waarvan men weg gaat. ‘Thuiskomen wordt moeilijker,’ zei Penelope, en ze vertrekt van huis om er niet meer terug te keren.
Judith van Istendael, ‘Penelope’, Scratchbooks/Oogachtend, € 26,90, ISBN 9789493166073, 4*
Deze recensie stond op 2 november 2019 in de Volkskrant.
Recente reacties